maandag 7 oktober 2013

¡Que dura, la vida...!

“Nee, joh. Dat is toch hartstikke leuk? Spelen met alleen maar Spaanse kindertjes? Hele lieve juffies die helemaal geen Nederlands spreken.. Spaanse liedjes leren? Daar hoef je toch niet bang voor te zijn?” Laat er een geloofwaardigheidsrating op los en ik scoor min 10.
Het zweet druppelt haast tussen onze handen vandaan. Hou ik hém vast of hij mij?  

De eerste weken waren een feest. Zo moeilijk is het niet hoor, om je handschoenen in te ruilen tegen je korte broek. Lekker in zee zwemmen terwijl de voorruitkrabbende achterblijvers zich opmaken voor een miezerig voorjaar. God in Frankrijk, maar Jezus in Spanje!
Bij het uitzwaaien van de meegereisde opa en oma staat dan ineens de werkelijkheid op de stoep: dit is geen vakantie, dit is het leven. Hoe ging dat ook alweer? Kijk, in de voorbereiding zijn daar natuurlijk de nodige uurtjes in gestoken, school is geregeld, bijvoorbeeld. In feite dus een kwestie van halen en brengen, zou je zeggen.  

Maar die emoties, iedere keer nekken ze me. Ben ik nou zo’n watje? Heb ik nou geen vertrouwen?In mezelf? In mijn nageslacht? Ik betrap me erop dat ik onze leerplichtige kinderen het liefst lekker een beetje in de anonimiteit  vakantie wil laten vieren in onze heerlijke Spaanse tuin. Ja ... voor de rest voor hun leven. Gelukkig voed ik ze niet alleen op want dan gleden ze nu nog dagelijks van de glijbaan in het opblaasbadje. 

School, dus!! Als ik hoor dat de oudste bij het enige Nederlandse jongetje, tevens buurjongetje, in de klas komt, ben ik bereid om me tot het Katholicisme te bekeren en alle Spaanse beschermheiligen op mijn blote knieën te danken. Want even mee de klas in en een boekje lezen voor aanvang, zó’n school is het dus niet. Meer één van: op de kiss and ride zone uit de auto flikkeren en maar zien hoe je ze terugkrijgt. Dus dat komt goed, samen met Tristan! 

Maar met mijn driejarige zoon aan de hand loop ik met kloppend hart naar het peuterklasje in Casa Grande, hoofdkwartier van ‘de club’, gelegen aan golfcourse en tennisbanen.
Bij aankomst moet ik even slikken en dan niet alleen vanwege de propere chloorlucht die ons op de keel slaat. Ik had het natuurlijk kunnen weten. Een club waarvan de contributie verschillende maandsalarissen bedraagt - en dat voor óns door de werkgever wordt betaald (kom daar in deze tijd nog maar eens om) –  daar vallen wij een beetje uit de toon. Bedremmeld kijk ik van onze afgetrapte slippers (ja hé, 24 graden) naar de keurige lakschoenen van de juffen, de meisjes én de jongens…
Wie A zegt moet ook B zeggen blijf ik in mijn hoofd herhalen. Bibberig draag ik mijn mannetje over aan de vriendelijke, dát wel, juf. 

Gelukkig is het maar voor drie maanden, spreek ik mezelf op de terugweg toe terwijl ik mijn tranen wegveeg. In die tijd maakt hij er één vriend: de voetbal, en spreekt hij er geen enkel woord, in geen enkele taal. Toch beweert hij bij thuiskomst steeds dat het er leuk is. Hij is namelijk dol op ballen.

 lees volgende keer: “Hoe het toch nog goed kwam met Sjoerd…”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

:)